Maandelijkse belevenissen van een natuurgids

 

 

 

Maandelijkse belevenissen van een natuurgids

 

1 april 2014 Heidse Peel
Ter voorbereiding op de groencursus zijn Annie Verheijen en ik op bezoek in de ‘achtertuin’ van Jan Michels. Hij heeft een scherp oog voor de natuur hier. Kent die beter dan zijn eigen broekzak. Bij aankomst is het al meteen raak. Jan zit ons op te wachten. Wijst meteen naar wat bruine langwerpige plekken in de grasakker. Hazenlegers. “In die twee links liggen twee hazen, met hun kont in het leger en de kop-pen dezelfde kant op.” Nu je het zegt. Inderdaad.


Voorbij het Eendenven is het weer raak. Jan loopt het bos in en komt terug met drie veertjes. Eén staartveer van een buizerd (grijsbruin met een enkele vage bandering) en twee borstveren van een havik (bijna wit met zwarte strepen). Volgens Jan stille getuigen van een territoriumgevecht met misschien wel dodelijke afloop voor de buizerd. De havikvrouw duldt geen concurrenten in haar broedgebied.
 

We betreden vak 1, een berkenakker met een gesloten grasdek (volgens Jan en Annie vooral pijpenstrootje), die bijna het zicht op al de boerenkuilen ontnemen. De Heidenaren zijn hier ijverig aan het ontvenen geweest. De kuilen zitten vol water en flap. Na enig zoeken vind ik wat veenmos. We hebben toestemming van Staatsbosbeheer om wat mee te nemen.
Op zaterdag 5 april treffen we Jan in Heidse Peel vak 1, zittend naast zo’n boerenkuil. In onvervalst Ysselsteyns vertelt hij aan de cursusgroep het verhaal van de turfstekers. De kuil ligt tegen de Peelbaan, waarover indertijd de turven naar Heide gebracht werden.
Met zelfgemaakt gereedschap demonstreert Jan hoe het turfsteken in zijn werk ging. En hoe de praktijk het gereedschap aan zijn taak heeft aangepast.
 


3 mei 2014, groencursus in de Caselse Vennen

Veldkennis is van grote waarde bij het gidsen. Tijdens de voorwandeling op 2 mei wees Piet Weijers ons al op een dassentunneltje in de vegetatie. We liepen langs de Leng met zicht op Castenray. Ik achter-aan en voordat de cursisten het moerasbos inliepen, riep ik dat ze op het dassenspoor moesten letten. En ja hoor het was er nog en we zagen tevens het vervolg langs de Leng naar het westen. Op het kruispunt met het mensenpad had de das wat met zijn klauwen gerommeld en wat verse poep in één van beide latrines gedeponeerd. Ik had ze nog nooit zo mooi en vers gezien. Er gaat niets boven eigen waarnemingen.
Een cursist wees naar een paar graspollen in het water en op een boomstobbe. We stonden hier stil vanwege de tuiltjes bloemen van de waterviolier. De bloempjes hebben wel wat weg van pinksterbloemen. Maar de pinksterbloem telt vier bloemblaadjes, de waterviolier heeft er vijf en is verwant aan de primula.
Op gevaar af in de prut weg te zakken, trek ik wat groen van de dichtstbijzijnde graspol en laat de bloeistengel voelen. Scherp driekantig. Het gaat hier om een zegge. Ik opper dat Sjef Silvertand, de gids vanochtend, weet wat voor zegge. Maar hij komt met een woordgrap: “ze zeggen dat het zegge is, maar iets te zeggen heeft die zegge niet”. Volgens de Dikke van Dale komt zegge van seisg. De Oud-Ierse naam voor zaag en verwijzend naar de scherpe kanten van blad en stengel. Sjef verwees naar de vele soorten en inderdaad, alleen al in Nederland komen er vijfendertig voor.
Eenmaal thuis helpt de verdroogde bloeistengel me verder. De zegge op de stobbe zou best wel de elzenzegge (carex elongata) kunnen zijn. Deze soort houdt ervan dat de levende voet van de zeggenpol boven hoogwater blijft. Het plantenmateriaal uit mijn jaszak lijkt meer op zompzegge (carex curta), vanwege de compactere bloeiwijze. Zompzegge vormt een open vegetatie en groeit vaak in veenputten. Zij profiteert van de schaarse voedingsstoffen, die door veraarding van het verdrogende veen vrijkomen.

Wim Jongejans, 12 mei 2014
 

 

 

 

 IVN afd. Geysteren/Venray